Matthijs

Geschiedenis van de kinder- en jeugdbescherming

BRANS P., GOFFIN N. & KEYMEULEN F. (e.a.) ‘Geschiedenis van de kinder- en jeugdbescherming.’ uit 'Bijzondere Jeugd, bijzondere zorg. Projectwerking binnen Bijzondere Jeugdzorg.’, Katho-Ipsoc, onuitgegeven eindwerk, Kortrijk, 1999

Het besproken artikel handelt over de evoluties binnen het spectrum 'bijzondere jeugdzorg'. Men begint methet plaatsen van het begrip 'kind' vóór 1912. Via verschillende sociale ontwikkelingen schetst men niet alleen een evolutie van het kind, maar ook het gradueel veranderen van maatschappelijke ideologiën. De rode draad doorheen het artikel zijn enkele belangrijke wetten die telkens weer bescherming van kinderen en jongeren inhouden. Ook hier ziet men de evolutie in maatschappelijke tendensen zeer goed; van justitionele bijstand tot preventief gezinsgericht werk.

Context

Het artikel is afkomstig uit een eindwerk van een projectgroep van het 3de jaar Maatschappelijk werk aan de Katho hogeschool in Kortrijk aan de afdeling Ipsoc. Dit eindwerk werd opgesteld als opdracht voor het van Sociaal-agogische vaardigheden en werd begeleid door Mevr. Greet Remans. Het artikel zelf is een onderdeel van het 1e hoofdstuk van dit eindwerk, dat de sector van de bijzondere jeugdbijstand behandeld.

Auteurs

Het artikel is geschreven door een projectgroep van 9 leerlingen 3de Maatschappelijk werk. Afgezien van dit eindwerk hebben ze collectief niets meer geschreven. Geen van hen heeft enig gepubliceerd werk voortgebracht.

Structuur

De structuur van het artikel is goed. Via hoofd-titels wordt een onderscheid gemaakt tussen de twee grote historische periodes die in het werk besproken worden. De eerste periode wordt dan nog verder uitgewerkt aan de hand van ondertitels. De voetnoten duidden de bronnen aan. Er wordt echter wel foutief geciteerd. Men is vergeten om het tweede aanhalingsteken te plaatsen, waardoor het citaat niet afgesloten wordt. De spelling van het artikel is enigszinds verouderd, wat te wijten is aan de leeftijd van het artikel.

Interessante bronnen van het artikel

PIECK A., Bijzondere Jeugdbijstand in Vlaanderen, brochure, Ministerie van de Vlaamse Gemeeenschap, Lier, Beukeliers, 1994, 41 blz.

Betrokken organisaties

  • De Vlaamse Gemeenschap
  • De Vlaamse Overheid
  • OSBJ, Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeudzorg

Synthese

Het artikel dat ik gelezen heb komt uit een eindwerk van een projectgroep derdejaarsstudenten Sociaal Werk aan de Katho hogeschool en bespreekt de werking van een drietal voorzieningen bijzondere jeugdzorg en hoe deze omgaan met de specifieke probleemsituaties van de jongeren die er verblijven. Ik selecteerde uit dit eindwerk het eerste hoofdstuk omdat dit het dichtst aanleunde aan de inhoud van onze eigen projectgroep voor het vak Sociaal-agogische vaardigheden. Dit eerste hoofdstuk behandeld de geschiedenis van de kinder- en jeugdbescherming. Deze evolutie ligt aan de basis van hedendaagste werking binnen de sector van de bijzondere jeugdzorg en illustreert doorheed de evolutie ook hoe het maatschappelijke denken aan verandering en evolutie onderhevig is.
Men kan de evolutie binnen de wetgeving voor bijzondere jeugdzorg onderverdelen in twee grote periodes. De eerste periode loopt van de wet van 1912 tot aan de staatshervormingen in 1970. De tweede periode loopt vanaf deze staatshervormingen tot het decreet van 28 maart 1990. Wil dit zeggen dat er vóór 1912 geen kinderen waren? Natuurlijk niet. Het is echter pas in 1912 dat het begrip 'kind' ontstond en een bepaalde invulling kreeg. De oorzaak hiervoor kan men vinden binnen de industrialisering, de verlichting en de filantropie. De industrialisering bracht kinderarbeid met zich mee, aangezien kinderen in die tijd op eenzelfde manier werden behandeld als volwassen. De barre arbeidsomstandigheden waarin arbeiders moesten functioneren (denk aan de film 'Daens'), zorgde voor het ontstaan van de eerste emancipatiebewegingen. Deze streden voor beter omstandigheden op de werkvloer, en waren mede verantwoordelijk voor het ontstaan van de wet op kinderarbeid van 1889. Onder invloed van de Verlichtingsideeën kwam daarna in 1914 de eerste wet op de leerplicht tot stand. De filantropische beweging in de tweede helft van de 19e eeuw bracht ook de situatie van de kinderen ter ore van de regering en pleitte voor bescherming voor kinderen.
De wet op de kinderbescherming van 15 mei 1912 vormt de ontstaansgrond van de bijzondere jeugdzorg omdat ze besloot dat kinderen onder de 16 gerechterlijk ontoerekenbaar waren. Dit wou zeggen dat een kind onder de 16 geen misdrijf kon plegen, en dus ook niet meer gestraft kon worden. Hier werd gesproken van een 'als misdrijf omschreven feit', een term die heden ten dage nog steeds word gehanteerd. Een tweede innovatie van deze wet was de intrede van de kinderrechter. Deze nam maatregelen van onbepaalde duur tot het beschermen en (her-)opvoeden van de jongere in kwestie. Ook predelinquente gedragingen die als 'sociaal niet wenselijk' omschreven kunnen worden en tot criminaliteit kunnen leiden werden onder de bevoegdheid van de kinderrechter geplaatst. Verder voorzag de wet in een burgerrechterlijke sanctie tegen de 'onwaardige ouders'. Deze werden het ouderlijk gezag ontzegd om mogelijke misbruiken hiervan onmogelijk te maken. Uit deze wet kan men besluiten dat, hoewel de beschermingsgedachte reeds aanwezig is, de wet van 1912 nog sterk primeert in gerechterlijke controle. De hulpverlening verloopt enkel via de justitie, wat betekend dat het kind eerst sociaal ongewenst gedrag diende te vertonen vooraleer het hulp kon krijgen.
In de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 zien we reeds een duidelijke evolutie naar de huidige bijzondere jeugdzorg. In de wet werden in feite vier grote veranderingen doorgevoerd. Allereerst werden jeugdbeschermingscomités opgericht die naast en los van de gerehterlijke jeugdbescherming oppereerden. Deze hadden, en hebben tot vandaag de dag, een preventieve taak om gerechterlijke tussenkomst zoveel mogelijk te beperken. Verder werd de kinderrechter vervangen door de jeugdrechtbank. Deze kreeg ook bevoegdheid in een aantal burgerrechterlijke aangelegenheiden zoals ouderlijk gezag en adoptie. Ook werd een sociale dienst voorzien. Een derde maatregel van de wet van 1965 was het optrekken van de gerechterlijke meerderjarigheid van 16 naar 18 jaar. Ten vierde werden de jeugdbeschermingsmaatregelen uitgebreid, zoals bijvoorbeeld 'opvoedingsbijstand' voor de ouders. Dit is een belangrijke verschuiving, aangezien de overheid niet alleen oog meer heeft voor de jongere in kwestie, maar ook voor diens gezinssituatie. Men probeert verwijderingen uit het thuismilieu zoveel mogelijk te vermijden.
Ten gevolge van de Belgische staatshervormingen kan Vlaanderen een zelfstandig jeugdbeschermingsbeleid ontwikkelen. Dit beleid wordt gevormd aan de hand van enkele decreten. Het decreet van 27 juni 1985 kan herleid worden naar 4 grote krachtlijnen. Als eerste komt er een uitdrukkelijke scheiding van de vrijwillige en de gerechterlijke hulpverlening. Hiervoor werden de bestaande jeugdbeschermingscomités vervangen door 'Comités voor Bijzondere Jeugdzorg' die als organisaties voor vrijwillig aanvaarde hulpverlening bij problematische opvoedingssituaties om hulp gevraagd kunnen worden. Een tweede krachtlijn ijvert voor meer rechten voor jongeren, in overeenstemming met de internationale verdragen van de rechten van het kind. Het decreet bepaald dat jongeren onder de 14 jaar het recht hebben gehoord te worden en dat jongern vanaf 14 jaar hun instemming met het hulpaanbod moeten geven. Ook is de hulpverlening steeds van beperkte duur. In een derde krachtlijn worden de subsidiariteitsbeginselen vastgelegd. Dit wil zeggen dat men in de mate van het mogelijke moet opteren voor de minst ingrijpende maatregel in een bepaalde situatie. Gerechterlijke maatregelen moeten vermeden worden zolang de vrijwillige hulpverlening mogelijk is bijvoorbeeld. Om deze beginselen te concretiseren werd 'de bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand' in het leven geroepen. De differentiatie van het hulpaanbod word besproken in een vierde krachtlijn. Men probeert op iedere individuele hulpvraag een gepast antwoord te geven. Verder probeert de regering het overwegend residentieële aanbod aan te vullen met alternatieven zoals opvoedende projecten en diesten voor thuisbegeleiding. Verder neemt de overheid stappen om de kwaliteit van de bestaande voorzieningen te toetsen en evalueren.
In een aanvullend decreet van 28 maart 1990 werd een vijfde krachtlijn toegevoegd waarbij men zicht wil richten op het werken met gezinnen. Men vertrekt bij het natuurlijk opvoedingsmilieu (het gezin met ouders en kinderen) voor een optimale begeleiding in een problematische opvoedingssituatie. Zelfs bij opname in een voorziening probeert men zo sterk mogelijk samen te werken met het gezinsmilieu om een terugkeer naar de natuurlijke situatie zo sterk mogelijk te stimuleren.

Samenvattende presentatie

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License